-
1 Erfahrung
Erfahrung〈v.; Erfahrung, Erfahrungen〉♦voorbeelden:etwas in Erfahrung bringen • iets te weten komen -
2 aus Erfahrung
aus Erfahrung -
3 experience
n. ervaring; gebeuren, gewaarwording--------v. ervaren, proberenexperience1[ ikspiəriəns] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 ervaring ⇒ ondervinding, praktijk♦voorbeelden:2 by/from experience • uit/door ervaring————————experience2〈 werkwoord〉1 ervaren ⇒ beleven, ondervinden♦voorbeelden:experience pleasure • plezier hebben -
4 expérience
expérience [ekspeerjãs]〈v.〉1 ervaring ⇒ ondervinding, ervarenheid2 verstand ⇒ wijsheid, kennis3 experiment ⇒ proef(neming), poging♦voorbeelden:l'expérience l'a rendu sage • hij is door schade en schande wijs gewordenconnaître par expérience • uit ervaring kennenfaire l'expérience de qc. • iets leren kennen, iets ondervinden, meemakenprendre de l'expérience • ervaring opdoenl'expérience prouve que • de praktijk leert datsans expérience • onervarenavoir l'expérience du monde • het klappen van de zweep kennenexpérience de psychologie • psychologisch experimentsujet d'expérience • proefpersoonexpérience animale • dierproefexpérience nucléaire • kernproeff1) ervaring2) verstand, kennis3) experiment
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский